Oud Molenaar Gerrit den Adel



Gerrit den Adel (1927) ging in 1953 op korenmolen Jan van Arkel in Arkel werken. Zijn schoonvader Cornelis Scherpenisse maalde daar sinds 1925 graan en had een handel in veevoeders en kunstmest.





Al voor zijn huwelijk met Mina Scherpenisse bracht hij veel tijd door op de molen. Den Adel: “Als ik vrij was op zaterdag ging ik daar helpen, zij konden een vent van 19, 20 jaar wel gebruiken. Als er bijvoorbeeld schuiten met kunstmest aankwamen, hielp ik met sjouwen. Dan kreeg ik een zware zak op mijn nek en lopen maar. Ik deed het graag. Het klikte goed tussen mij en mijn aanstaande schoonouders.”


Zijn schoonvader kwam uit Zeeland. “Mijn schoonvader Cornelis Scherpenisse kwam oorspronkelijk uit St. Annaland op Tholen. Daar is hij in 1905 geboren. Hij kwam uit een boerenfamilie met tien kinderen: zes zoons en vier dochters. Je begrijpt, in dat gezin moest flink de kost worden verdiend. Op 14- of 15-jarige leeftijd is mijn schoonvader van Tholen naar Maasdam in de Hoeksche Waard gegaan. Hij kwam daar terecht op de korenmolen van Jan Kranendonk, waar hij het vak van korenmolenaar heeft geleerd. In 1925 kocht zijn vader de molen Jan van Arkel voor hem. (…) Hij had mijn schoonmoeder Cornelia Weeda ontmoet in de Hoeksche Waard. Haar vader was watermolenaar op de Poldersche Molen in de Sint Anthoniepolder in Maasdam.”


Aanvankelijk werd er op de Jan van Arkel vooral veel graan voor boeren gemalen, aldus Den Adel. “Toen ik net na de oorlog op de molen kwam helpen maalde en mengde mijn schoonvader al diervoeders, maar de nadruk lag op het boerenwerk. Als de boeren uit de omgeving in augustus, september hun graan gingen dorsen, werd het bij ons op de molen gebracht. De gerst, rogge en tarwe werden afgewogen en bij ons in opslag genomen. Het meel dat daarvan werd gemalen, werd verkocht aan bakkerijen of door de boeren zelf gebruikt. Wij leverden zelf ook bloem aan bakkerijen. Omdat er grote meelfabrieken kwamen, zoals Meneba in Rotterdam en Kruyt in Ameide, werd het malen van graan voor bakkerijen op den duur minder en minder.”


Er werd nog volop op windkracht gemalen, maar het verkruien van de molen ging zo zwaar dat je met twee man moest draaien om het kruirad rond te kruigen. Toen is er een motor gekomen voor het malen van het graan. Alleen het mengen en het ophalen van de zakken gebeurde nog met windkracht. (…) De grote motor kwam van de molen van Van Beveren in Gorinchem, dat was zo’n éénpitter. Dat was me een grof ding! Er zat een vliegwiel aan van twee meter breed. Mijn schoonvader was vaak een beetje agressief aan het kijken en smeren om die ene cilinder aan de gang te krijgen. Op een keer kreeg hij een tik tegen zijn kop van dat wiel. Hij bloedde als een gek. Het liep goed af, maar het droeg er wel toe bij dat mijn schoonvader van de molen af wilde. Het malen op windkracht ging slecht, het malen op de motor was ook geen succes en de grote meelfabrieken pikten steeds meer klanten in.”


Het leidde er bijna toe dat de Jan van Arkel werd afgebroken. Den Adel: “Mijn schoonvader wilde de molen afbreken tot aan de stelling. Toentertijd gingen we elke zaterdag naar de graanbeurs en daar hadden we al contacten gelegd met mensen die een nieuwe plek voor de molen wisten. Toen ging mijn schoonvader praten met de burgemeester en hij vroeg of ik meeging. ‘Wat ben je van plan, Scherpenisse? Je gaat die molen toch niet afbreken?’, zei de burgemeester. ‘Ja,’ zei mijn schoonvader, ‘om mee te kunnen in ons vak moet er vernieuwd worden.’ ‘Dat gaat niet door! Je gelooft toch niet dat ik dat pronkstuk van Arkel laat afbreken?’ ‘Nou,’ zei mijn schoonvader, ‘kopen jullie hem dan.’ ‘Dat is niet tegen dovenmansoren gezegd, Scherpenisse’, zei de burgemeester.”


De molen bleef behouden en toen schoonvader Cornelis overleed nam Den Adel met zijn zwager Cees het bedrijf over, vanaf 1973 onder de vlag van Hendrix’ Voeders. “Cees heeft toen een verkoopcursus gevolgd en we kregen een rayon van hier tot voorbij Tiel. In dat gebied verkochten we dus diervoeders. Het was in een tijd dat er volop ruilverkaveling was, waardoor veel bedrijven konden uitbreiden. Hendrix was een vooruitstrevend bedrijf, dat hier slim op inspeelde.” Zijn vrouw Mina werkte ook altijd in de zaak. “Ze stond in de winkel, nam de telefoon aan, deed de administratie en al die dingen meer. Daar was ze secuur in, want als ze één keer per drie maanden de omzetbelasting moest berekenen en er klopte iets niet, dan bleef ze net zolang zoeken tot ze de fout had gevonden.”


Klanten die geen haast maakten met betalen waren één van de mindere kanten van het werk. “Dat gedonder en gesodemieter elke keer.” Eén keer was het uitstaande bedrag opgelopen tot een paar duizend gulden. “Toen heeft Hendrix advocaten ingeschakeld en die hebben beslag op het melkgeld laten leggen. Maar je had ook boeren die 16 ton in de maand afnamen en gelijk afrekenden. Daar reden we met een silowagen vol voer naartoe. Iemand die goed betaalt, vergeet je veel makkelijker dan iemand die slecht betaalt hè” [lacht].


Lees het hele verhaal van Erfgoedhuis hier